Hoe nu verder met de decentralisatie van de zorg?

Vanaf 2015 heeft het Rijk de uitvoering van de WMO, de participatiewet en de wet op de jeugdzorg overgedragen aan de gemeenten. ‘Decentralisatie van rijkstaken’ heet dat. De gemeente staat korter bij de mensen en is dus beter in staat is kwaliteit en kosten te bewaken. Daarom ging de decentralisatie al meteen gepaard met een bezuiniging: de gemeente moet dezelfde taken uitvoeren met minder geld. Dat kan alleen als de zorg ook anders wordt georganiseerd, ‘getransformeerd’ naar een nieuw beleid.

2015 was een overgangsjaar. Vanaf 2016 zullen de veranderingen echt moeten worden gerealiseerd. De vier gemeenten van de Westelijke Mijnstreek gingen samen plannen ontwikkelen voor de transformatie. Bij alle gebruikers van zorg werd door middel van een ‘keukentafelgesprek’ opnieuw de indicatie vastgesteld. Maar de belangrijkste verandering is, dat zorg niet langer wordt toegewezen in aantal uren en minuten, maar dat wordt uitgegaan van ‘zorgarrangementen’. Bij de indicatie wordt vastgesteld welke doelen de burger en de zorgverlener samen willen bereiken, en voor welke prijs dat kan worden gerealiseerd. Doelen kunnen zijn: een schoon huis, maatschappelijk mee kunnen doen en langer thuis kunnen blijven wonen. In een arrangement worden op resultaat gerichte afspraken gemaakt.

De gemeenten leken klaar om in september 2016 met de nieuwe systematiek te beginnen. Maar toen stak de Centrale Raad van Beroep een stok in het wiel. Zij deed een uitspraak over een aantal bezwaarschriften tegen de nieuwe manier van werken. En dus kon het systeem van zorgarrangementen (voorlopig?) niet doorgaan.

 

Hoe nu verder?

Vanuit een regisseursfunctie heeft de gemeente heeft veel taken in de zorg naar zich toe getrokken. Vooral de indicatiestelling wordt stevig vastgehouden, onder inzet van extra ambtenaren. Maar indiceren, inschatten van wat echt noodzakelijk is, is de kern van de hulpverlening en dus geen werk voor ambtenaren. In de praktijk blijken gemeentelijke indicaties vaak onwerkbaar te zijn, en moeten ze worden overgedaan voordat de feitelijke hulpverlening kan beginnen.

Gedwongen door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep moeten de gemeenten hun huiswerk overdoen. Dat is een gouden kans. Daarvoor doe ik enkele suggesties.

1. Kom tot een wijkgerichte benadering. Decentralisatie kan zo beleid en uitvoering dichter bij de burger brengen.

2. Zie af van individuele gevalsbehandeling door de gemeente. Gemeenten hebben hier geen ervaring mee en geen kennis over.

3. Ontwikkel beleid in samenspraak met de zorgorganisaties. Zorgverleners kennen hun klanten en hebben de vereiste deskundigheid wel.

4. Ontwikkel onafhankelijke cliëntondersteuning. Iedereen die hulp vraagt moet in zijn gesprek met de zorgaanbieder een bondgenoot naast zich kunnen krijgen. Dat verhoogt het draagvlak, ook als er minder geld is te besteden.

Dit vraagt om een echte samenwerking tussen gemeenten en uitvoerders met begrip voor elkaars verantwoordelijkheid en positie. Regie voeren is niet alle details in eigen hand houden. Een architect bepaalt zonder te metselen hoe een huis er uit gaat zien. Transformatie in de zorg vraagt van de lokale overheid een andere aanpak, een “experimentele bestuurskunst”. Er is ruimte voor experiment. Want tot ieders verrassing bleek bij de laatste Jaarrekening van de gemeenten, dat er geld, bestemd voor de WMO, over is!

 

 

Charles Willems

Fractievoorzitter Progressief Beek

 

Met het verder bezoeken van de website, geeft u toestemming tot het gebruik van cookies t.b.v. het funcioneren van de website.